Vanavond leg ik het meervoud uit. In het Nederlands maak je van een zelfstandig naamwoord meervoud door er -en of -s achter te plaatsen. Boek, boeken. Tafel, tafels. Verwachtingsvol kijken cursisten me aan: vertel even wanneer het één en wanneer het ander, dan is dat maar helder. Ik zet op het bord wat in de docenteninstructie van mijn methode staat. Daarin staat onder andere dat woorden op -en een -s krijgen. Dus jongen-jongens. Logisch. Je kunt moeilijk jongenen zeggen, lach ik. Het zou zijn alsof ik stotterde. Vriendelijk kijkt een jongen uit Polen me aan: dus het meervoud van reden is redens? Uuhh, nee. Dat is redenen. En teken is tekens? Ja, stotter ik nu toch, maar tekenen is ook goed. Waarom is dat zo, vraagt hij. Tja. De eeuwige vraag naar het waarom. Ik weet het niet. Alweer niet. Een regel zou in het Nederlands geen regel zijn, als er geen uitzonderingen op waren, lach ik maar weer. De Poolse jongen trekt een wenkbrauw op.