Halverwege de B2-cursus schuift hij aan, op aanraden van zijn leidinggevende. Zelf vindt hij het duidelijk nergens voor nodig dat hij hier zit. Zijn Nederlands komt dichtbij perfect en je ziet de andere cursisten denken: wat doet hij hier? Stel ik hem een vraag, dan gaat hij echt even zitten voor het antwoord en steekt van wal. Hij is veel aan het woord en ik hoor kleine fouten maar die mogen amper naam hebben. Er staat tegenover dat hij oer-Hollandse woordspelingen en grapjes gebruikt. Na de les blijft hij even zitten: wat vind ik, moet hij deze lessen echt volgen? Het zou wel nuttig zijn, zeg ik vriendelijk. Want je maakt maar weinig fouten maar ik hoor nog wel fouten en ik kan ook goed horen dat je een buitenlander bent. Hij trekt een wenkbrauw op. Oh? Dat valt hem duidelijk tegen. Maar de volgende les is hij weer van de partij en doet hij gezellig mee. Hij geniet er duidelijk van de beste van de klas te zijn. Op een dag krijg ik vlak voor de les een mailtje van hem: “Ik kan het niet maken om de volgende les te komen.” Er is toch nog wat werk aan de winkel.