Wat is a lie in het Nederlands, vraagt de man uit Macedonië die de finesses van onze taal graag zo snel mogelijk doorgrondt. Een leugen, antwoord ik en ik schrijf het woord op het bord ter verduidelijking. Aha. ‘Het werkwoord is liegen’, zeg ik er bij wijze van extra service nog even bij en ook dat woord schrijf ik op het bord. Hij trekt een wenkbrauw op: ‘Dat is toch to lie down?’ Nee, dat is liggen en ook dat schrijf ik op het bord. Mijn geduld is eindeloos. Maar nu blijft een Aha uit. Wil ik het nog eens zeggen? Ik herhaal: liggen en liegen. ‘Het is nogal een verschil in betekenis!’, lach ik. Vertwijfeld kijkt hij naar mijn mond. Wil ik het nog eens herhalen? Natuurlijk. Liggen – Liegen. Hij zucht: ‘I have a big problem! I hear absolutely no difference!’ De context zal het meestal wel duidelijk maken, stel ik hem gerust. Daaruit zal de luisteraar echt wel kunnen opmaken of je to lie or to lie bedoelt. En ik schiet in de lach: in het Engels is het nog lastiger.